Dag 17 Als een potentiële minnaar dit voorgeschoteld krijgt, weet hij dat hij niet meer welkom is.
Er zijn vandaag twee kookworkshops, een Poolse en een Engelstalige. De Engelstalige begint later. De uitslapers zitten allemaal in de tweede groep. Reken mij maar tot de uitslapers. Toch sta ik vanochtend vroeg op. Ik ga eerst met de tram naar de bazaar: Hala Mirowska, Eigenlijk is het gewoon een markthal, die uit z'n krachten is gegroeid, waardoor er een ware markt omheen gegroeid is en op de periferie bieden oude dametjes lakens of truien aan.
In de oude hal, die twee verdiepingen telt, kan ik geen logica ontdekken, maar voor wat er zich buiten afspeelt geldt enigszins soort bij soort. A De bazar is niet fotogeniek. Je gaat er ook niet heen voor de mooie plaatjes. Deze bazaar moet je ruiken. lle kleding en schoenen in een pad, de bloemen en de planten vormen een rij en als ik een groentekraam heb gevonden, zijn de anderen niet ver weg. Je kan hier vast niet alles krijgen, maar wel veel en dat geldt ook voor de hoeveelheden. Soms zie ik dingen die ik niet ken zoals oranje bloemkolen en iets dat patison heet. Ik trakteer mezelf op een lekkere bak bramen en ga naar de kookworkshop.
Daar is toch een probleem ontstaan. De kok heeft zich verslapen, is niet op komen dagen of heeft afgezegd. Geen idee wat er aan de hand is, maar hij is niet aanwezig. De docente geeft er nog een aardige draai aan. Ze breidt de presentatie, die ze zou geven over eettradities uit met een aantal fragmenten uit kookprogramma's, waarin we zien hoe bepaalde regionale gerechten worden bereid en aan het eind maakt ze haar tijd vol met idioom en spreekwoorden over eten. Zwarte soep van eendenbloed. Knap gedaan, maar de beloofde hapjes zijn er dus niet en na zoveel plaatjes en filmpjes over eten geldt: Zien eten doet eten.
Alleen als we buitenkomen plenst het van de regen. Dat was voorspeld, maar toen ik vanochtend naar buiten keek had ik mijn regenjas weer uit m'n tas gegooid. Ik geloofde er niets van. Samen met Johanna, een studente uit Bonn, stap ik in de eerste de beste bus. We zitten droog. Waar we heen gaan? Geen idee. Als we over het plein met de palmboom komen, stappen we uit, voor we helemaal in de buitenwijken terecht komen. Johanna stapt over om thuis andere kleren te gaan halen en ik loop naar een museum, dat ik nog niet bezocht heb. En zo kom ik terecht in een museum, dat ik anders beslist overgeslagen had: een oorlogsmuseum. Ik hoef niet ver te lopen, maar als een auto bij de oversteekplaats door een plas rijdt ben ik klets nat en sta ik te soppen in mijn sandalen. Een suppoost van het museum biedt me papieren zakdoekjes aan om mezelf droog te deppen.
Er staat een enorme verzameling harnassen en er hangen veel kleurige posters, die op een of andere manier met oorlog en vrede van doen hebben. Ik ben helemaal in de ban van de tentoonstelling over de eerste wereldoorlog tot ik om kwart voor vier door een zaalwacht op mijn schouders wordt getikt, want het museum gaat om vier uur sluiten. Buiten regent het nog steeds. Ik besluit de dag af te sluiten in een melkbar. Deze eetgelegenheid is een overblijfsel uit het socialistisch verleden. Melkbars stammen uit de tijd, waarin er amper vlees te krijgen was. In melbars in het publiek heel divers, studenten, oude omaatjes, toeristen en de trendsetters zitten door elkaar. Het zijn geen gaarkeukens, maar een vergelijking met een kantine kunnen ze goed doorstaan. Het is er in ieder geval ook voor Poolse begrippen goed betaalbaar.